A23-337

Brief 17: Groningen 1631

Hoochgeborene Grave Genadiger heere,

Volgens die daechlijckse clachten der arme militieen burgerije alhier, soo hun  ten hogesten graueret vinden over dien ionghste vercregene appostillen der Ed M heeren Gedeputierden Staeten beider Provintien, in favoer van den provianmeyster Jan Albarts velenet. Daer in mij interdiceret wert niet tegedogen, dat die naestgelegen backers hun broot hier moegen brengen ende vercopen regel rechtstrijdich met die collegiale resolutie ende daerop gevolchde bevellich strievent int jaer 1623 aen den E commandeur Alhart Coenders. Als oock dat proviandmeyster anbevolende instructie luit den 20 articul integens soo wel expresselijcken in mundo heeft dat een ijderen vrijstaet zijn waeren bennen die fortresse te brengen en vercopen. Wij hebben het broot van acht pont van den 25 8bris bet tot den 17 januarij verleden voor 12 stu, 2 pengen daerment in die naestgelegene plaetsen 2 en 21/2 stu van gelijcke suaerte minder gecost en alsoo moeten lijden dat onse arme soldaten 4, 5 en 6 stuivers na die sterckte haerer familie uijt hun weeckleningen boven redenen ontrocken is. Daerover die compangijen bij sulcken vervolchge nootwendich
moeten vervallen en hun cleren en mantels door sodanige schenderije moeten versetten en onderteren Daeromboven heeft gemelte proviandmeyster voor t merendeelvan den wenter niet gebrouuen noch te het tot desen met halvfue vaten vierendeels en minder gedeelten niet versien geweest streckende tot mercklijcke nadeel der arme verdruckte en uijtgeputtede militie soo meestendeels van den winter door gebreck van clein bier, water met hun familien hebben moeten drencken. Ende alsoo ons dese slauernije daer in die proviandmeyster ons solckt te brengen allenich om zijn vuile gewin daer uijt te soecken ondraechlijcken is hebbe ick  ten versoecke van het guarnisoen nogmaels niet conen nalaten mijne vorige benlijcke versoeck in dato den 22 januarij[i] verleden onderdanich te insisteren nefens onderdanige versoeck U E Genaden gelieven mij in desen niet in ongenaden te verdencken maer veel meer ons die genadige handt verlenen.
In voegen dat dese fortresse te meer wij gelijcke lasten en suaricheden als onse nabuiren zijn dragende oock gelijcke vrijheit moegen genieten ende een ijderen vrij staen hun broot en waren alhier te moegen brengen en vercopen mits betalende  den pachtenar zijne gerechticheit dienvolgens tot U Graefflijcke Genaden als onseren gebiedenden mersten onderdanichijt  supplicerende in desen benlijcke versoeck alsodanige ordre te stellen nadat u Graefflijcke Genaden sulckes aen besten befinden sullen sal ick den Almoegenden vlijtichlijcken bidden U E vurstelijcke Genaden te conserveren in goede gesontheit en voorspoedige regierenge met verblieven U E Genaden stedes onderdanichste dienar.

Schelte van Aijsma 1631