Verdediging Friesland
Friese waterlinie
De noordelijke gewesten Friesland, Groningen en Drenthe waren vanaf 1576 in handen van de opstandelingen. In 1580 liep de stadhouder, George van Lalaing (graaf van Rennenberg), over naar Spaanse zijde. Een groot deel van Groningen en Drenthe kwamen hiermee weer in Spaanse handen. Het gewest Friesland bleef behouden voor de opstandelingen en beschermde zich vanaf 1580 tegen de vijand door middel van de Friese Waterlinie. Deze verdedigingsgordel begon aan de Zuiderzee bij het plaatsje Slijkenburg en liep via de plaatsen Heereveen, Terband, Gorredijk, Donkerbroek, Bakkeveen naar Frieschepalen. Door middel van schansen controleerde het alle doorgaande wegen richting de Friese hoofdstad Leeuwarden. In totaal bestond de Friese Waterlinie uit de volgende schansen:
- Kuinderschans
- schans Slijkenburg
- Blessebrugschans
- Schoterschans
- Bandsterschans (Baansterschans)
- Bekhofschans
- Tolbrugschans
- schans Makkinga
- Breebergschans
- Zwartdijksterschans
- schans Bakkeveen
- schans Frieschepalen
Bij de schans Frieschepalen sloot de linie aan op schansen die de stad Groningen, nog steeds in Spaanse handen, moest isoleren. In de periode 1580-1594 isoleerde het Staatse leger, in het bijzonder de Friese regimenten, de stad Groningen beetje bij beetje. Op de grens tussen Friesland en Groningen werden langzamerhand alle toevoerwegen afgesloten en voorzien van schansen. Hiervoor werd soms heftig gevochten. Het ging om de volgende schansen:
- Wolveschans
- Leeksterschans
- schans Lettelbert
- schans Enumatil
- schans Niezijl
- schans de Opslach/Opslag bij Kommerzijl
- schans Munnekezijl
- schans Zoutkamp
- schans Aduarderzijl
- schans Aduardersteentil
Noordhorn wordt ook vermeld, maar dat was een Spaanse schans.
Nadat in 1594 de stad Groningen werd veroverd, kwam het gehele noorden in Staatse handen. De meeste schansen op de Fries -Groninger grens werden hierdoor overbodig en verdwenen na verloop van tijd uit het landschap. Toch verdween de Friese waterlinie niet en bleef met regelmaat nodig. Diverse keren deed het Spaanse leger invallen in de Republiek waarbij Friesland als doel werd gekozen. In 1622 wisten drie Friese compagnieën het vijandelijke leger met moeite staande te houden bij Heerenveen en ook in 1672 tijdens een Franse inval bewees de linie haar waarde. Toch werd vanaf het begin van de 17e eeuw de verdediging van het noorden in oostelijke richting verlegd .
Noordelijke frontier
Nadat het gehele noorden veroverd was, werd de verdedigingslinie naar het oosten verplaatst. Daarbij werd dankbaar gebruik gemaakt van de geografische omstandigheden. Aan de oostgrens lagen enorme uitgestrekte veenmoerassen die slechts bij enorme droogte te passeren waren. Het grote Bourtangermoeras, liep van noord naar zuid en bestreek het volledige gebied tussen de Dollard en Coevorden. Ook aan de zuidgrens van de drie noordelijke gewesten vormden moerassen een natuurlijke barrière, in dit geval het Ommermoeras en de Hooge Veenen. Op strategische punten was het noodzakelijk enkele fortificaties aan te leggen. Het betrof hier hoger gelegen delen in het moeras of wegen die door het moeras liepen.
Van noord naar zuid waren dit
- Bellingwolderschans (Oudeschans)
- Bourtangerschans
- Valtherschans
- Schans ten Hool
- vesting Coevorden
- Ommerschans
- de IJsselsteden.
In het noorden trok de Dollard zich gedurende de 16e eeuw geleidelijk terug waardoor nieuw land ontstond. Vormde aanvankelijk de Bellingwolderschans de meest noordelijke fortificatie, vanaf 1628 moest langs de Langakkerzijl een nieuwe schans worden aangelegd. De schans kreeg de naam Langakkerschans, maar staat vandaag de dag te boek als Nieuweschans. Naast de bovengenoemde fortificaties leverde de Nassause regimenten ook troepen voor twee fortificaties in Oost-Friesland (Duitsland). De stad Emden stond sinds 1603 onder Nederlands protectoraat en er was een Nederlands garnizoen, meestal drie companieën, gevestigd. Bij de schans Leerort ontstond vanaf 1611 een vergelijkbare situatie. Deze fortificaties vormden de gehele 17e eeuw een vooruitgeschoven Nederlandse verdediging in Oost-Friesland.
Het Staatse leger voerde voornamelijk in de zomermaanden campagnes uit. Een deel van de Nassause regimenten trok met dit leger ten strijde. Een ander deel bleef achter en bemanden ter verdediging van een vijandelijke inval de schansen en vestingen aan de randen van het noordelijk grondgebied. Zo diende iedere compagnie afwisselend enkele jaren als garnizoensmacht en trok daarna weer enige tijd mee in het veldleger. In de wintermaanden, als het veldleger niet vocht, lagen bijna alle troepen, veelal in eigen gewest, in garnizoen.