Rangen en standen

Een regiment stond onder leiding van een kolonel. Binnen het regiment was de rangorde als volgt: kolonel, luitenant-kolonel, majoor, kapitein, luitenant, vaandrig, sergeant, korporaal en soldaat. Bij het Friese regiment fungeerde de stadhouder tot 1631 tevens als kolonel. Voor de gewone officier was luitenant-kolonel lange tijd de hoogst haalbare rang binnen de Nassause regimenten. Tot 1631 waren de volgende personen luitenant-kolonel in het Friese regiment:

In 1586 vond een dubbelbenoeming plaats. De Staten van Friesland stelden de Duitser Michel Högelko aan als luitenant-kolonel, terwijl Willem Lodewijk rond dezelfde tijd de Bohemer Peter Sedlnitzky aanstelde. De ruzie die volgde was niet bevorderlijk voor de eenheid binnen het Friese regiment. Als oplossing werd Högelko bevelhebber van zeven vaandels (compagnieën) en Sedlnitzky van de rest. In 1590 werden beiden heren afgedankt en ditmaal koos men voor een Fries. De oudste kapitein van het regiment, Taco van Hettinga, werd aangesteld als luitenant-kolonel.

Na de hervorming van 1631 had ook iedere officier kans om kolonel worden. Vanaf 1631 zagen de Nassause regimenten er als volgt uit: één Fries regiment kwam onder bevel van kolonel Edzard van Eminga en zijn luitenant-kolonel Jacques Oenema, het andere Friese regiment viel onder kolonel Jacob van Roussel en zijn luitenant-kolonel Schelte van Aysma. Casper van Ewsum bleef kolonel van het Groninger regiment en als zijn luitenant-kolonel werd Rudolph Polman aangesteld.

De Friese stadhouders functioneerden alleen nog als kapitein-generaal van de noordelijke regimenten. Dit opperbevelhebberschap werd achtereenvolgens vervult door Willem Lodewijk (1580-1620), Ernst Casimir (1620-1632), Hendrik Casimir (1632-1640) en Willem Frederik (1640-1664).

Kurassier (Adriaen van der Venne, British Museum, ca. 1620, 0624.42.5)